Tiny Tim

In fictie draven mensen met een beperking vaak op om diepte en tragiek te suggereren en omliggende personages reliëf te geven, denk aan de ziekelijke, kreupele, tranentrekkende Tiny Tim in A Christmas Carol van Charles Dickens (1812—1870). Ik vermoed dat ik Dickens daarmee tekortdoe, want hij was — binnen en buiten zijn werk begaan met (zieke) kinderen. 

In A Christmas Carol is Ebenezer Scrooge een vrekkige geldwisselaar die zijn klerk Bob Cratchit uitknijpt en niets van de feestdagen moet hebben, hij vindt Kerstmis sentimentele humbug. Scrooge is zo gehaat dat blindengeleidehonden hem niet vertrouwen, schrijft Dickens: ‘en als ze hem zagen naderen, trokken ze hun baasjes portieken en hofjes in, en ze bewogen hun staart alsof ze wilden zeggen: Helemaal geen oog is nog altijd beter dan het boze oog, donkere meester!’

Op kerstavond verschijnt aan Scrooge een geest in de gedaante van zijn zeven jaar eerder gestorven compagnon Jacob Marley, wiens ziel door zijn gebrek aan naastenliefde bij leven en welzijn, rusteloos over de aarde zwerft. Vervolgens brengen drie geesten Scrooge die nacht een bezoek. De tweede vertelt hem dat het ziekelijke kind van zijn klerk, Tiny Tim (die als een zwak maar wijs mannetje wordt geïntroduceerd en wegens zijn beperking door zijn vader op diens schouders het verhaal binnen wordt gedragen), waarschijnlijk zal sterven, mede als gevolg van de schraperigheid van Scrooge. En de derde geest geeft Scrooge een blik op een toekomst waarin het jochie daadwerkelijk is gestorven. Na die vreselijke Kerstnacht vol geestverschijningen betert Scrooge zijn leven, laat bij de Cratchits een kalkoen bezorgen die twee keer zo groot is als Tiny Tim, ‘and to Tiny Tim, who did not die, he was a second father.’

Natuurlijk werkt Dickens op het gemoed van de lezer met het hartverscheurende verhaal over deze kleine jongen en zijn tijdgenoten ergerden zich daar nogal aan.

Henry James (geboren in het jaar waarin A Christmas Carol verscheen: 1843–1916) schreef in een artikel in The Nation van 21 november 1865 over Tiny Tim dat hij niets meer was dan weer zo’n ‘klein monstertje… misvormd, ongezond, onnatuurlijk.’ Dickens strooide dit soort personages door zijn boeken, in de ogen van James vormden ze bij elkaar ‘een leger gebochelden, imbecielen en vroegrijpe kinderen die de kassa laten rinkelen in de sentimentele Winkel van Sinkel van de heer Dickens….’

Ik verkeerde net als collega James in de veronderstelling dat Dickens Tiny Tim als een tranentrekkertje uit zijn duim had gezogen, maar dat blijkt niet het geval, schrijft Michael Patrick Hearn in de door hem bezorgde uitgave The Annotated Christmas Carol (1976/2014). Tiny Tim heette in het verhaal oorspronkelijk Little Fred en een ziekelijk neefje van Dickens stond model voor hem: Harry Burnett Jr. Tijdens een bezoek aan zijn zuster in Manchester in oktober 1843 leerde Dickens het toentertijd driejarige jochie kennen. Meteen na dit bezoek aan Manchester schreef Dickens terug in Londen zijn klassieker, in slechts zes weken! Begin december was hij klaar. Hij gaf het boekje in eigen beheer uit en de drukker zorgde ervoor dat het boek op 19 december in de winkel lag. Nog voor Kerstmis was de eerste editie uitverkocht. 

In The Annotated Christmas Carol staat een foto van Harry, het neefje van Dickens dat in 1849 op negenjarige leeftijd zou komen te overlijden.