
Terwijl ik een nieuw boek schrijf, ben ik ook bezig mijn werkkamer op te ruimen. Er gingen bijvoorbeeld al vijf verhuisdozen met boeken over de Tweede Wereldoorlog de deur uit. Dat lucht op. Ik vond volle schrijftjes met aantekeningen en een groot notitieboek aan de hand waarvan ik het ontstaan van Aan het einde van de oorlog nog iets nauwgezetter kan reconstrueren, dan ik eerder al deed in dit stuk, naar aanleiding van vergelijkingen met The Boy in the Striped Pyjamas. Ook dit stukje bevat spoilers/openbaringen.
Ik zie bijvoorbeeld dat ik in de tweede helft van augustus, toen ik nog bezig was aan Sabines oorlog en ik het idee voor Aan het einde van de oorlog nog niet had gekregen, wel al de film over Ravensbrück van Loretta Walz had gezien. Ik noteerde een uitspraak van Anise Postel-Vinay (die overigens in Parijs in dezelfde verzetsgroep als Samuel Beckett zat) die me trof. Ze draait de zaken om in die uitspraak. Meestal zeggen mensen dat facisme eindigt met concentratiekampen en zij ziet in Ravensbrück, als ze daar aankomt, juist het begin van het nationaalsocialisme. Het zou later dus het motto van mijn boek worden.

Op 10 september 2020 was ik al in Sarah Helm aan het lezen (blijkbaar werd ik getroffen door wat zij over het kerstfeest in Ravensbrück schrijft). Ik maakte (slordige) aantekeningen voor een andere roman over de oorlog, waar ik toen vaak over nadacht en aan werkte: Maar niet ons hart. De aantekeningen onderaan in rode inkt over boeken over Ravensbrück en Hermann Langbeins Menschen in Auschwitz dateren van 16 september. Je kunt zijn indrukwekkende getuigenis tijdens het Auschwitzproces in Frankfurt (1964) beluisteren via youtube.

In een schrijftje zie ik dat ik op vrijdag 11 september 2020 nog volop bezig was aantekeningen te maken voor het boek dat ik aan het vertalen, bewerken en uitbreiden was. [Op de foto heb ik de naam van de man die vermoedelijk Sabine Zuur verraadde onleesbaar gemaakt. Naar hem zou ik op 4 december 2020 onderzoek doen in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging te Den Haag].

Op zaterdag 12 september 2020 schreef ik dus het plannetje op voor een ‘novelle’ die Het zoontje van de beul moest heten. De titel zou ik een paar dagen later veranderen. Je ziet wel dat ik al bezig was met hoe ik dit verhaal kon vertellen (‘derde perspectief, vierde perspectief,’ etc.).

Ook schreef ik een schetsje voor de scène waarin een van de leden van het Sonderkommando in aanwezigheid van een arts de penning vindt en die weggooit en hoe die penning later toch weer wordt gevonden. Ik vind het zelf grappig om te zien dat ik al bezig was met wat ik aspirantschrijvers altijd aanraad: lange lijnen trekken. Sommige voorwerpen kunnen het hele boek mee. In Aan het einde van de oorlog zijn dat, naast die penning, bijvoorbeeld: de DKW en de Beethovenpartituur, de ‘zweep’ van Eva, die ook al in deze aantekeningen opduikt.


Van de figuur op wie ik Karl baseerde is bekend dat hij met een stok liep. Dat leek me toen ik begon erg onhandig, want dat beperkt hem enorm en ik zou de hele tijd aan die stok moeten denken. Een van mijn lievelingsschrijvers, Anthony Powell, schreef eens dat in romans ‘kinderen en huisdieren’ ‘alleen maar in de weg lopen’, tenzij je ze een serieuze rol geeft. Die uitspraak sluit aan op wat ik vaak denk: een onopvallend detail kun je beter schrappen of net zo lang uitvergroten tot het van belang wordt.
Dus toen ik al halverwege het boek was en ik een getuigenis over de historische ‘Karl’ las waarin die stok weer werd genoemd, besloot ik mijn Karl alsnog een stok te geven, want daardoor heeft hij iets waaraan iedereen hem kan herkennen (ook de lezer), krijgt hij iets kwetsbaars en werd ik bovendien verplicht om te bedenken hoe het kwam dat hij met die stok liep (de oplossing daarvan baseerde ik op een anekdote die oud-president van de Nederlandsche Bank Nout Wellink eens vertelde over een stommiteit in zijn studententijd in Leiden: hij dook op het Rapenburg de gracht in en landde op een verroeste fiets, waarbij een spaak zijn knie doorboorde). Die stok van Karl, die ik hem pas later gaf, gaat dus het hele boek mee.
Op 14 september was ik nog bezig met de chronologie. Ik dacht toen blijkbaar nog aan een verhaal in twee delen, dat zich eerst in rond de jaarwisseling 1944/1945 zou afspelen en dan in de aanloop naar de bevrijding van het kamp. Dat werkte ik uit op de laatste bladzijden van dit aantekenboek.



Op 15 september ging ik verder en bedacht ik dat de zoons uit kinderwagens gestolen zouden zijn geweest, wat wel gebeurde om kinderloze nazi’s van ‘nageslacht’ te voorzien. Heb ik later niets mee gedaan, want te ingewikkeld (moet helemaal in flashbacks verteld worden en leidt af van waar het om gaat: Ernst verdwijnt, Reinhart liegt). Ook lees ik daar een eerste versie van wat lange tijd de openingszin van mijn boek was (in de verleden tijd gesteld, omdat ik wilde dat het duidelijk zou zijn dat wat ik ging vertellen niet waar was, een sprookje):
Kort geleden was het in een stadje hier niet ver vandaan nog oorlog.
Later heb ik het hele boek herschreven in de tegenwoordige tijd en maakte ik een uitgebreide Natureingang, die ik uiteindelijk kortwiekte tot de tien woorden die nu de opening vormen.

In mijn vorige stuk toonde ik wat aantekeningen van 16 september en hoe het verder ging, maar deze archiefvondst, met aantekeningen die daaraan voorafgingen, wilde ik even laten zien. Voor de site van ILFU schreef ik eind juli 2023 een essay waarin ik Brian Eno citeerde, die betoogt dat ‘dingen uit niets ontstaan’, zelfs Beethoven moest hard werken om zijn strijkkwartetten te componeren. Ik wil mezelf niet met Beethoven vergelijken, natuurlijk, maar als ik dit verschrikkelijke geklad van mezelf bezie en ik leg het naast de gedrukte roman die er uiteindelijk uit is gegroeid, denk ik wel: quod erat demonstrandum.
PS
Ik vond trouwens ook het lijstje met de rangen van de SS (dat aan het eind van mijn manuscript zat en dat ik later schrapte) en de hierarchie [sic] van de vrouwen die door de SS werden ingehuurd. Deze lijstjes hingen lang op het magnetische prikbord achter mijn werktafel, je ziet de vouw nog.


