In De Groene Amsterdammer schreef Kees ’t Hart een recensie van Aan het einde van de oorlog.

Moet een roman over de Duitse concentratiekampen geschreven worden?
Moet een roman over de Duitse concentratiekampen geschreven worden? Bert Natter vond van wel. Adembenemend. Lees het maar niet. Lees het maar wel.
‘Hanns in de spreekkamer van Weitze – Toe maar. Hanns heeft het nooit fijn gevonden om gesprekken te voeren met types als Weitze. Types met aanzienlijke vaders, hoogleraren, rechters, chirurgen, directeuren (…)’.
We bevinden ons op 20 april in het hoofd van SS-Sturmbannführer Johannes Schreiber, commandant van een concentratie- en vernietigingskamp ten noorden van Berlijn waar het personeel zich in 1945 opmaakt voor de viering van Hitlers verjaardag. 20 april. Russische troepen zijn tot op twintig kilometer genaderd, het kanonvuur is hoorbaar, paniek begint uit te breken, maar die viering moet ten koste van alles doorgaan.
Ruim dertig personages krijgen een plaats in deze gedetailleerd gedocumenteerde gefictionaliseerde roman over de gang van zaken in zo’n kamp. Alle personages krijgen een achtergrond, hun afkomst, ideeën, mentaliteit en verwachtingen. Weitze is de chirurg die experimenten uitvoert op gevangenen. Steeds meldt auteur Bert Natter op welke locatie het personage zich bevindt: ‘in de ziekenbarak’, ‘in de spreekkamer’, ‘voorbij de hoofdpoort’, ‘in de bunker’, ‘onderweg’, ‘in de dienstwagen’, ‘in de tuin van huize Zehlendorf’.
Hoofdrollen zijn weggelegd voor Karl Zehlendorf (plaatsvervangend commandant, voormalig concertpianist), zijn vrouw Christine (ontevreden met haar positie) en hun kinderen Ernst en Reinhart. Maar ook kampbewakers, bedieners van de gaskamer, verpleegsters, slachtoffers, een Russische commando en gevangenen komen in beeld. Waar ze woonden en wonen, hun jeugd, wat ze denken, wat ze zien, wat ze doen, wat ze meemaken. En allemaal komen ze in korte fragmenten naar voren.
‘Szymon in het crematorium – Szymon opent de deur van het crematorium om een nieuw lijk te halen. Een jonge soldaat staat met grote ogen in zijn richting te kijken. Wat een nacht. De soldaat friemelt aan de riem waarmee zijn geweer over zijn schouder zit. Even denkt Szymon dat dit het dan was.’ Szymon is lid van het Sonderkommando dat de vergassing in goede banen moet leiden.
Ik wilde deze roman niet lezen, maar ik las hem. Is het mogelijk over deze verschrikkingen te schrijven? Volgens mij niet, maar er zijn al vele romans over geschreven. Ook vanuit de gedachtewerelden van de moordenaars. Wat moet je ervoor opzijzetten om zoiets als deze roman te schrijven? Te willen schrijven? Wat haal je je op de hals als je hier een roman over schrijft? Een mozaïekroman als deze? Moet hij geschreven worden? Ik vind van niet, omdat het te erg is, maar Bert Natter vond van wel, het moest en hij zette zich ertoe.
Ik stelde me hem voor terwijl hij schreef en de problemen waar iedere romanschrijver bij het schrijven tegenaan loopt het hoofd probeerde te bieden. Welke opzet? De sokkelproblematiek. Is er een spanningsboog? Ik-verhaal? Hij-verhaal? Niet te veel weggeven, kaarten op zak houden, het is maar een roman. Is dit maar een roman? En wat moet je weggeven bij een roman als deze? Je gevoel en verlangen? Hoe verwerk je jezelf erin? Of ben je er zelf niet in? Ik heb meer vragen dan antwoorden. Hij slaagde erin via minutieuze studie van de organisatie en de dagelijkse gang van zaken in zo’n kamp, waarover langzamerhand veel details bekend zijn, een verpletterend beeld op te richten. Documentaire en fictie. Adembenemend. Lees het maar niet. Lees het maar wel.
Jacques Vogelaar schreef met zijn ten onrechte nooit bekroonde werk Over kampliteratuur (2006) een nog steeds bijna encyclopedisch werk over de (meestal autobiografische) literatuur die over ‘de kampen’ is verschenen. En Jonathan Littell publiceerde in 2006 de verbluffende roman De welwillenden waarin we in het hoofd zitten van een voormalige oorlogsmisdadiger die na de oorlog zijn ‘gedenkschriften’ schrijft. Onvergetelijke beginzin: ‘Mensenbroeders, laat me u vertellen hoe het is gegaan.’
Vergis je niet, Natter schreef geen documentaire. Hij bedacht een verhaal rond de verdwijning van de jongste zoon van de plaatsvervangend kampcommandant. Ernst belandt per ongeluk in de buurt van het door zijn ouders ten strengste verboden gebied van het crematorium en verdwijnt de gaskamer in. De roman bestaat vervolgens uit de zoektocht van zijn ouders. En tegelijkertijd proberen de commandanten en hun ondergeschikten zo veel mogelijk documenten en gebouwen van het kamp te vernietigen.
Wilhelm Wagner, een soldaat die bij de kleedruimte en de gaskamer werkt, bedenkt bijvoorbeeld het volgende: ‘Wilhelm bij het crematorium – Wilhelm kijkt de Obersturmführer na en richt dan zijn blik op het complex dat hij moet vernietigen. Het was geen fijn werk dat ze hier moesten doen, vooral voor Schlick niet. Dat daar nu een einde aan is gekomen, doet hem echter vrezen voor de toekomst.’ ‘Schlick!’
Natter kroop zonder commentaar achteraf in de hoofden van zijn personages. Droge beschrijvingen van de overwegingen van de daders, ze kennen geen enkel gevoel van mededogen, ja, ze vrezen voor de toekomst. Dat wel. Bij sommige gevangenen is er het terugkerende verlangen om dan maar liever zo snel mogelijk dood te zijn. Leven kan zo niet. Kan een roman over de Duitse concentratiekampen schitterend zijn? Ik denk het wel, ik weet zeker van niet. Omdat het niet mag.
Kees ’t Hart
16 april 2025 – verschenen in nr. 16
