
Morgen staat in de Volkskrant een mooie recensie van Aan het einde van de oorlog door Bo van Houwelingen. Nu al hier te lezen. Prachtige illustratie van Sarah-Yu Zeebroek.
De oplettende lezer zal het opvallen dat de door Van Houwelingen genoemde ‘Petertje en Paultje’ niet onder die namen in het boek voorkomen. Zij las namelijk een gecorrigeerde drukproef en de eerlijkheid gebiedt mij toe te geven dat ik nog tot op het laatste moment dingen in de tekst heb veranderd. Er staat nu: ‘zijn kleine jongens’.
Hieronder geef ik de gehele tekst van de recensie weer:
Wie begint aan Bert Natters gruwelijke roman over een concentratiekamp, kan niet meer stoppen
In Aan het einde van de oorlog beschrijft Bert Natter één etmaal in een concentratiekamp dat veel weg heeft van Ravensbrück. Het effect van dit doordenderende, gelaagde proza is hypnotiserend.
Romans die beginnen met een lange lijst van personages kunnen nogal afschrikwekkend zijn; je voorziet toch een vervelend heen-en-weergeblader tussen de dichtbevolkte pagina’s en het overzicht aan het begin – wie is dít nou weer? Aan het einde van de oorlog, de omvangrijke roman van Bert Natter (1968), begint met een lijst van 31 personages. Máár: het worden er alras minder en uiteindelijk, na 630 pagina’s, is minder dan de helft nog over. Een verontrustende constatering: wat is er dan gebeurd met al die mensen?
Wie even kijkt naar tijd en plaats in deze roman weet genoeg: 20 april 1945 in een concentratiekamp dat sterk op Ravensbrück lijkt. In dit kamp, 90 kilometer ten noorden van Berlijn, werden tussen 1939 en 1945 zo’n 132 duizend (veelal politieke) gevangenen vastgehouden, voornamelijk vrouwen (maar ook mannen) uit Polen, Rusland, Duitsland, Frankrijk, België en ook uit Nederland. In Ravensbrück werden ze opgesloten, verkracht, gemarteld, uitgehongerd, onderworpen aan dwangarbeid en medische experimenten en vermoord.
De nazi-staf
Hoe dat precies ‘in z’n werk ging’, valt te lezen in de roman van Natter, letterlijk, want de focus ligt op de nazi-staf: wat de leden doen, hoe, met wie en wat hen daartoe beweegt. De grootste rol is weggelegd voor SS-Obersturmführer Karl Zehlendorf, een klassieke nazi, zo’n met Beethoven dwepende schoft die zichzelf de hoeder van de Duitse beschaving acht en ondertussen zo veel mogelijk Joden de gaskamer injaagt. Zijn archief, waarin hij punctueel bijhoudt hoe efficiënt hij te werk gaat, beschouwt hij als ‘een pronkstuk waarvan hij ooit, op een feestelijk moment een uittreksel, gevat in een fraai gekalligrafeerd omslag, aan de Reichsführer-SS persoonlijk had willen overhandigen’.
Zover zal het, tot zijn bittere smart, niet komen, want het Rode Leger is in aantocht, in de verte is het al te horen. Vanuit Berlijn stromen de paniekerige orders binnen: al het bewijs van inhumane praktijken verbranden, gevangenen evacueren, gaskamers opblazen. Want: ‘Reken maar dat er tribunalen komen.’
Maar eerst moet en zal de verjaardag van Hitler worden gevierd met een groot feest in de Kommandantur. Obersturmführer Zehlendorf wacht daar een verheven taak: de vertolking van de Sonata Pathétique van Beethoven op de buitgemaakte Bechstein. Het zou weleens de eerste stap richting zijn leven van na de oorlog kunnen zijn: toch nog een carrière als concertpianist, iets waarvan hij stiekem altijd heeft gedroomd.
Uitermate vervelend dus dat hij zo wordt tegengewerkt. Zijn vrouw Christine kan alleen maar klagen over het ellendige oord waar ze gedwongen is te wonen, zijn secretaresse Rita is zo verleidelijk dat hij zich wel aan haar móét vergrijpen, kamparts Lancelot Weitze is niet te vertrouwen (waar is al het ‘tandengoud’ gebleven dat Herr Doktor uit de monden van gevangenen heeft gewrikt?), chauffeur Herbert is sloom en dienstmeisje Annemarie brutaal. Tot overmaat van ramp raakt Zehlendorfs 11-jarige zoontje Ernst vermist.
Wat volgt, is een verschrikkelijke nacht waarin steeds koortsachtiger naar Ernst wordt gezocht, terwijl de dreiging van de naderende Russen steeds groter wordt en iedereen in en om het kamp ervan doordrongen raakt dat het einde nabij is.
Een hypnotiserend boek
Bert Natter staat onder kenners al jaren bekend als uitstekende schrijver, zijn romans Remington en Goldberg (beide uit 2015) werden goed ontvangen, maar tot het grote publiek is hij nooit doorgedrongen. De vraag is of dat gaat gebeuren met een baksteen over een concentratiekamp. Al acht ik het niet onmogelijk: Aan het einde van de oorlog is een hypnotiserend boek – bij vlagen deed het me denken aan De herinnerde soldaat van Anjet Daanje: doordenderend proza dat je bij de strot grijpt.
Natter heeft binnen de literaire structuur van zijn roman twee belangrijke keuzes gemaakt die een bijzondere impact hebben op de leeservaring. Ten eerste omspant de beschreven tijd slechts een etmaal en wordt dat minutieus beschreven – nooit wordt er even een sprongetje in de tijd gemaakt. Een gemiddelde lezer zal in dit dichtbedrukte boek zo’n dertig pagina’s per uur lezen, wat betekent dat die ongeveer net zo lang aan het lezen is als de beschreven gebeurtenissen in totaal duren – een wonderlijke realtime-ervaring.
Ten tweede verspringt het perspectief steeds tussen de personages, van de hoogste nazi tot de Joodse gevangene die in de gaskamer werkt. Zo wordt het voortschrijdende verhaal opgeknipt in minihoofdstukjes (soms van maar een paar regels) waarin we steeds door een ander paar ogen naar het kamp en de gebeurtenissen kijken. De stukjes zijn consequent getiteld met naam en locatie: ‘Eva voor de schreibstube’, ‘Emanuel voor de hoofdpoort’, ‘Gisele in de gaskamer’. Het zorgt voor vaart in die uitgesponnen 24 uur.
Als in een oorlogsfilm
Daar komt nog bij dat Natter alles ‘lekker’ vet heeft aangezet: de sadistische gevangenbewaarder Eva Deutz met haar vals-vriendelijke gezicht ‘waar haar kwaadaardigheid als het eeuwig brandende vuur van de hel doorheen straalt’. De nazi’s die zich steeds heel nazi-achtig ‘op hun hakken’ omdraaien, precies zoals je het in een Amerikaanse oorlogsfilm zou zien. Het afgematte kamporkest dat zich, vrolijke marsmuziek spelend, een weg baant tussen dronken soldaten. Dan nog de door de lucht vliegende deportatielijsten, valse herdershonden en drie ontsnapte doodskopaapjes die tussen de barakken heen en weer springen.
Soms schaamteloos sentimenteel – de kamparts die zich na de zoveelste gruweldaad de gezichtjes van zijn kinderen (‘Petertje en Paultje’) voor de geest haalt, ‘die zouden niet kunnen geloven dat hij hiertoe in staat is’, dan weer komisch – Zehlendorf die na een meurend toiletbezoek voorzichtig de deur opent: ‘Niemand in de hal. Gelukkig zit het ook nog wel eens mee.’
Alle registers open, kortom, de Sonata Pathétique van Beethoven vol op het orgel. Dat moet misschien ook wel, als je de lezer betrokken wilt houden bij een onderwerp waarvan een mens zich liever afwendt. En het werkt. Wie begint met lezen, stopt niet meer – iets wat ook een beetje fout voelt: zitten we ons hier nou te verlustigen aan al die ellende? Mag je deze gruwelijkheden wel zo smeuïg opdienen? Of was wat er in de kampen gebeurde daadwerkelijk zo grotesk en absurd dat Natter het simpelweg niet anders heeft kunnen opschrijven? Ik vrees het laatste, dat Natter, op de namen na, weinig heeft hoeven verzinnen – hooguit heeft hij gebeurtenissen samengebald.
Middelvinger naar de nazi’s
Daarmee is de roman op een bepaalde manier ook een paradoxale middelvinger naar de nazi’s. We lezen over alles wat zij het boek lang proberen te vernietigen: de waarheid. Wie bepaalt wat die is? Het personage dat aan het woord is? Degene die het beste kan liegen? De hoogste in rang? De schrijver?
Hier draait het om in deze roman: de waarheid als fluïde concept, concreet gemaakt in de vraag wat er met het onschuldige jongetje Ernst is gebeurd. Zijn oudere broer Reinhart liegt over hun laatste momenten samen, ‘zijn leugen zal de waarheid worden’, denkt hij bij zichzelf. Als de dienstmeid haar twijfels uit over zijn verhaal, stuurt Zehlendorf haar weg: ‘Jij bent niet in de positie om te bepalen wat waarheid is en wat niet.’ Tot drie keer toe probeert een gevangene de Obersturmführer de waarheid over zijn zoon te vertellen, en elke keer raken hun woorden verloren in geweld.
De waarheid wordt neergeschoten, vergast en verbrand, getransformeerd, zou je kunnen zeggen, naar de enige, universele waarheid: de dood. Een sombere, defaitistische conclusie. Of biedt het verhaal ook een andere uitkomst? Het is dankzij deze laag – door Natter zorgvuldig aangebracht – dat Aan het einde van de oorlog veel meer is dan een verzameling gruwelanekdotes: hier heeft de lezer iets uit te zoeken, ergens in de drek glinstert de waarheid.
Bo van Houwelingen 14 februari 2025, 08:45
